klok!
Hello, World!
Spokerijen, Sagen en Legenden
De verloren Schaapskudde
Een herder met zijn hond en al zijn schapen hebben zich te ver gewaagd in de Peel. Zij zijn verdwenen zonder ooit meer gezien te zijn. Alleen in stormachtige nachten na middernacht, hoort men den hond huilen en janken om zijn baas; zelfs na meer dan een eeuw houdt hij dat vol.
Van Beurden P 12
Turfgravers stuitten in de jaren dertig in de Mariapeel op een stinkende wolachtige laag waar met de stikker bijna niet doorheen te komen was. Wellicht de overblijfselen van de verdwenen schaapskudde. (Verteld door JH v Woezik, 1913)
klok!
Ongedoopte klokken in het Soemeer
In de diepe kolken der Peel smakte de Satan de ongedoopte klokken, die hij op zijne reizen door de luchten, uit de torens rukte, als ze, te vroeg geluid werden.
Van Beurden P 12
De Duivel had een verschrikkelijke hekel aan het gelui van klokken. Ze verkondigen, als ze geluid worden, de bijde boodschap van Jezus, Maria of de Heiligen. Omdat ze gewijd (gedoopt) waren konden ze er echter niets tegen doen. Een klok mocht niet geluid worden voordat ze gedoopt was. Gebeurde dat toch dan kon de duivel er mee vandoor gaan om ze in een diep meer als het Soemeer te gooien.
Hoe de duivels uit Helenaveen verdwenen
Midden in de peel lag vroeger een groot meer, het Soemeer. Het was onpeilbaar diep en in de dorpen rond de Peel wist men te vertellen dat het de ingang naar de Hel was. Omdat de duivels er hun kleren wasten, was het water pikzwart. Ze woonden daar aan het Soemeer heerlijk rustig, want er kwam bijna nooit iemand.
De laatste keer dat ze mensen gezien hadden was, toen er een ploeg mensen een grenspaal gezet had. Aanvankelijk werd bij het “Tractaet van Venlo” in 1716 bepaald dat de grens van de Vossenholen naar de Eijndepaal in één rechte lijn moest lopen. Tijdens de aanleg van de grenssloot bleek dat de grens dwars door het Soemeer liep. Daarom werd hier een kleine knik in de rechte lijn gemaakt en een nieuwe grenspaal geplaatst, namelijk tussen het Soemeer en Broemeer.
Aan de rust kwam een einde toen Jan van de Griendt de peel ging ontginnen. Er kwam hoe langer hoe meer werkvolk en men was bezig het Soemeer leeg te laten lopen in de daarvoor gegraven Soeloop. Dat laatste was voor de Duivels de druppel, ze konden het niet meer uithouden in de Peel. Wel zijn ze nog gezien in het gemeentehuis van Deurne, waar ze probeerden de Maatschappij Helenaveen te laten stoppen met vervenen. Dat is niet gelukt, sterker nog, de gemeente Deurne begon zelf met het afgraven van het veen. Of de Peelse duivels nog steeds in het Gemeentehuis zitten is niet bekend.
(Hier opgetekend door J. v Woezik jr in 2023 zoals het verteld is door zijn vader.)
Waarom het water in de Peel zo zwart is
Het Soemeer was oorspronkelijk een diepe, inktzwarte waterpoel tussen Helenaveen en Griendtsveen ter plaatse waar thans de viskweekvijver van de Heidemaatschappij is. Behalve dat deze poel zo'n zwart water bevatte, was hij onmetelijk diep. Men zei wel dat hij bodemloos diep was. Toen in die omgeving de turf afgegraven werd, bleek dat het veen er meer dan vier meter dik zat. (Omstreeks 1870 was de Peel nog oorspronkelijk. Hij droeg nog geen bomen en struiken en was enkel bedekt met heide, buntgras, mos en riet. Pas na de tijd van het afbranden der zoden voor de teelt van boekweit kwamen de berken). De schaapherders uit die tijd bleven graag uit de buurt van het Soemeer. Men zorgde in elk geval dat men voor de avond binnen was. Als de roep van de uil klonk, was het er angstaanjagend en gevaarlijk. In het Soemeer zou de ‘Duivel met z'n Moer’ huizen. Die duivel zocht contact met mensen, om hen te verleiden of hen kwaad te berokkenen, op allerlei manieren. Zo kwam hij zelfs op steelse wijze in de kerk om te zien of er onder de gelovigen buit te behalen viel. Gedurende een nachtmis met Kerstmis had hij zich verstopt tussen de balken en steunschoren van het oksaal, achter boven de ingang. Door een onvoorzichtigheid kwam hij te vallen en stortte pardoes in het wijwatervat. Er klonk een geweldig gesis en de kerk werd gevuld met zwaveldampen. Als een rappe haas rende hij terug naar het Soemeer. Zijn Moer nam hem onderhanden en wies zijn door wijwater bezoedelde kleren in het meer. Vandaar is het water van het Soemeer zo zwart.
Graad Engels P 66
De klok in het Soemeer
Toen Sint Wilbert hier de kerkjes zaaide, zette hij een kruis op de torenspitsen en daarop een haan als symbool van den morgen van 't christendom die de duistere machten overwon. En binnen hing hij de klokbel die de vrijheid uitzong over heiden en bosschen. Ge kunt begrijpen dat dit tegenstand uitlokte van den duivel en zijn trawantschap, de heksen.
Zoo gebeurde het dan ook dat die bende op wraak zon, toen men onderweg was met de klok voor den toren van Sevenum. Van uit het Brabantsche vervoerde men die klok over Deurne door de ongebaande Peelwegen. De weg was lang en de dag kort, want het liep tegen Kerstmis. Zoo gebeurde het dan, dat men omstreeks middernacht genaderd was tot den Grootenberg, op de grens van het Brabantsche en het Limburgsche. De heksen vierden juist hun Sabbath op den Grootenberg. Men meent dat die een kuil gegraven hadden in het wagenspoor. Het karwiel klikte op een gegeven oogenblik in dien kuil, waardoor de as brak. In de krotsdennen rond de schaapskooi op den Grootenberg loerden de heksen op het verongelukte span. De boeren die de klok vervoerden togen naar Sevenum om een ander voertuig. Een bleef er achter om te waken bij de klok en de gebroken kar.
Intusschen kwam de heksenbende te voorschijn. Ze trokken kar en klok met bewaker en al mee over het Peelvlak en 't stortte alles te samen in het zwarte water van het Zoemeer. Men heeft er nooit naar durven visschen!
Maar elk jaar op Kerstnacht luidt de verdronken bewaker de klok in het meer. Menig scheper of eenzame reiziger heeft dien metaalklank gehoord. Soms hoort men — als de Kerstnacht heel stil is — het klokgelui in de verafgelegen dorpen rondom. Alsdan zijn er groote gebeurtenissen te wachten. Maar eenmaal zal de klok opgedolven worden uit het Zoemeer. Alsdan zal de eerste kerktoren verrijzen in den drooggeworden Peel!
J.R.W. Sinninghe, P 142
Als men voor de nachtmis de geloovigen oproept, is het klokgelui niet van de lucht. Door de voortplanting van het geluid schijnt de doffe naklank van het verwijderd klokgebrom uit het water omhoog te komen. Het is alsof daar in de diepte een klok wordt geluid. Men luistere dien nacht zelf eens aan den rand van een breede waterplas, en begrijpe hoe dergelijke sagen konden ontstaan. In het Protestantsche noorden stierf de sage af, maar in Roomsche streken, waar de nacht der wonderen, de Kerstnacht, in zoo hooge eere staat, bleef de sage voortbestaan.
Dat het volk onder velen een bepaald ven als „klokput" aanwijst, schijnt vreemd. Misschien zijn het heilige bronnen der Germanen, die na de kerstening der bevolking in een kwaden reuk kwamen. (J.R.W. Sinninghe)
De duivel wast z’n kleren in het Soemeer
De duivel en zijn moer woonden in de Peel en het water van het Zoemeer (onder Helenaveen) was daarom zoo zwart, omdat zijn moer er één keer in het jaar zijn werkendaagskleeren in waschte. Had ze dit gedaan, dan hing zij ze te drogen bij een vuur gestookt met schapenhoeven, om er een frisschen reuk aan te geven.
J.R.W. Sinninghe, P 150
Betje Blatter
Vrouw Blatter woonde in het huis van Naus, als men daar 's avonds voorbij ging, zat zij achter de heg en men kon dan soms niet voorbij. Als je dan heel vriendelijk tegen haar was, kon je pas verder gaan.
André Vervuurt P 16
Zoemende heks
Op een avond ging Martha van der Zwaan-de Lange met haar handnaaimachine onder de arm, naar een vrouw die bekend stond als heks. Omdat het een dringend karwei was, bleef ze doorwerken. Toen de klok twaalf uur sloeg viel de huisvrouw (Betje Blatter-Bremer) in haar leunstoel in slaap. Martha hoorde een vreemd gezoem, alsof er een bijenzwerm rond het hoofd van de vrouw bleef vliegen. Dat gezoem hield een uur lang aan, terwijl ze angstig doorging met haar naaiwerk. Klokslag één uur leek het haar alsof het gezoem door het gesloten raam heen naar buiten zweefde. De vrouw schrok wakker en lachte: "Ik was gewoon even in slaap gevallen, maar nu zal ik eens vlug een potje koffie gaan zetten." Matje maakte haar werk af, maar nadien ging ze nooit meer zo laat uit naaien.
André Vervuurt P 16
Heksenkrans in kussen
Een aantal van die volksverhalen uit de Peel gaat over heksenkransen. De dood was nog mysterieuzer dan de Peel. De kindersterfte was groot en als een kind op raadselachtige wijze overleed, kwam al gauw het angstwekkende in combinatie met het bovennatuurlijke bovendrijven. Zo kwam ene Hein Toonen uit Helenaveen bij zijn zus in Griendtsveen aan, die op dat moment het kussentje openknipte van haar pas gestorven kind. De doodsoorzaak werd in dat kussentje gevonden: een merkwaardige stoffen ring, waarop driehoekjes genaaid waren, van alle soorten stof in huis één. Het was een heksenkrans. Enkel een heks kon zo’n onheilbrengende krans in het hoofdkussentjes gestopt hebben. Hein liet in Helenaveen de krans aan zijn vader zien. “Gooi dè ding in de kachel”, was diens ontzette reactie. Hein gooide de krans in het turfvuur en “de gevolgen waren niet te geleuve”. Een zware doffe knal volgde en de kamer vulde zich met rook en stof, waarin uilen rondvlogen. “Ge zaagt ze uit de rook komen en er weer in verdwijnen, grijze kerkuilen.” Toen alles weer normaal was, maakte Hein aanstalten om naar huis te vertrekken, maar zijn vader was er niet gerust op. “Jonge jonge, dè zal wâ wôrre.” Hein stapte toch naar buiten en zag daar de stoep vol katheksen zitten. Onbevreesd stapte hij er door en kwam ongedeerd thuis.
Leo Kluytmans P 13
Omstreeks 1890 deed zich in een gezin in Helenaveen een dergelijk geval voor, waarbij een nog niet voltooide krans van allerlei lapjes textiel in een touwkoord gevlochten voorkwam. De vader ging om raad bij ‘d'n dieke Pater in Wiërt’. Deze sprak een bezwering uit en raadde aan de krans in het haardvuur te werpen. In dit huis kwam de hele kamer vol roetvlokken en zwarte kraaien!
Graad Engels P 38
De Helenaveense pastoor Kerssemakers stond erom bekend dat hij serieus omging met verhalen over behekste huizen enz. Hij luisterde en sprak evt bezwerende formules uit om het kwade te verdrijven. (Leo Kluytmans P 43)
De Hellehond op de brug
Moe en afgebeuld was dezelfde Hein Toonen toen hij in de avondval bij het wiebelende Peelbruggetje kwam (een door tonnen drijvend gehouden houten geraamte, vier planken breed). Hij stapte op dat schommelding, dat met ijzeren kettingen aan de kant was bevestigd, en toen zag hij hem liggen: ,,de hond".. „Op het midden van het bruggetje lag een hond", vertelt Heintje, een grote hond die de hele breedte ervan nodig had en mij zo de doorgang versperde. Met een paar gloeiende vuurbollen van ogen keek de hond me aan. Onmiddellijk had ik begrepen dat hij het was! " ,,Welke hij? " ,,Hein de duvel, hij keek me zo heet gloeiend aan, dat hij het wel móést zijn, maar ik had zo duivels hard moeten werken, dat een duvel meer of minder me niks meer zei! En ik moest naar huis! Toen hij niet de minste aanstalte maakte om opzij te gaan, stapte ik maar over hem heen. 't Was enne knaap hoor! Hij had de hele breedte van het brugske nodig. Ik meende er aan de andere kant af te stappen, mér dé hoefde nie! Ik stond ineens stijf als 'ne poal en toen begon het brugske te draaien, overzij in de rondte te draaien, hoe langer hoe sneller, en ik draaide mee, déúr het water! Als een molenwiek draaide ik deur het water, maar met een plotselinge ruk stond het stil. Ik vloog eraf en werd met een vaart op de kant geslingerd. Maar hoewel ik verschillende keren door het water was gedraaid, was ik kurkdroog gebleven. Ik wenste hum nog wâ, en ging noar huis. As ge de hele dag in de klot gezeten hét, dan kunde wâ hebbe!
Leo Kluytmans P 13
De laatste kabouters van Helenaveen
In Helenaveen leefde in de jaren 50 van de vorige eeuw een groep kabouters op het Zinkske. Ze leefden daar in afzondering en maar enkele mensen wisten van hun bestaan. Jan van Woezik, woonde in een huis tegenover het Zinkske. Hij had kennisgemaakt met de kabouters bij het ontginnen van zijn grond aan de Lagebrugweg. Jan was de nazaat van de tabaksplanters die door de Maatschappij Helenaveen vanuit het land van Maas en Waal aangetrokken had. Kabouters zijn fervente pijprokers en elke zaterdag avond zaten ze achter het huis in de boomgaard onder de kersenboom tevreden te buurten onder het genot van een lekkere pijp tabak.
Op een dag in 1955 hoorde Jan het geluid van bulldozers en graafmachines die het Zinkske aan het ontginnen waren. Hij wist meteen dat dit een bedreiging vormde voor de kabouters en ging naar het bos om te zien wat er aan de hand was. Toen hij daar aankwam, zag hij dat de kabouters in paniek waren. Ze waren hun huisjes kwijtgeraakt en wisten niet waar ze naartoe moesten vluchten. Jan probeerde hen gerust te stellen en beloofde hen te helpen. Hij bracht de kabouters naar een afgelegen plek bij het Deurnes kanaal en gaf ze eten. Hij beloofde hen te beschermen tegen de ontginningsmaatschappij en zou ervoor zorgen dat ze een nieuwe plek kregen om te wonen.
Jan hield de verblijfplaats van de kabouters geheim. Hij bezocht ze elke dag en bracht hen op de hoogte van de ontwikkelingen. Enkele dagen later werden de kabouters echter toch gevonden en weggejaagd.
De kabouters werden nooit meer gezien en Jan vond hun verdwijning een trieste herinnering aan de verwoestende effecten van de mens op de natuur en haar bewoners.
(Hier opgetekend door J. v Woezik jr. in 2023, zoals het verteld is door zijn vader.)
Dwaallichtjes
In de Peel zag men oudtijds geheimzinnige onverklaarbare vuren. Ook kleine dwaallichjes, die men voor de zielen der ongedoopte kinderen hield, en zoo meer.
Van Beurden P 13
Prof A. van Minnaert schrijft in deel 1 van Natuurkunde van het vrije veld (1974) het volgende over dwaallichtjes:
Het volk vertelt van dwaallichtjes die als vlammetjes huppelen over het kerkhof, of de reiziger naar de moerassen lokken. Hun bestaan is echter geen sprookje! De beroemde sterrenkundige Bessel en andere uitstekende waarnemers hebben ze gezien en beschreven; de moeilijkheid is, dat het verschijnsel in allerlei zeer verschillende vormen kan optreden. Men vindt dwaallichtjes op moerassen of plaatsen waar veen afgegraven wordt; langs dijken; op kerkhoven; een enkele maal zag men ze op de vochtige, pas gemeste grond ener groentenkwekerij, wanneer men op de aarde stampte; op moddersloten of in riolen als men er in roerde. Ze komen meer voor in de zomer en in regenachtige, warme Herfstnachten dan in het koude jaargetijde. Ze zien er uit als kleine vlammetjes, van 1 tot 11 cm hoog en niet meer dan 4 cm breed; soms zitten ze rechtstreeks op de grond, andere malen zweven ze een 10-tal cm erboven. In vele andere gevallen is waargenomen dat een dwaallicht urenlang rustig brandde, soms de hele nacht en zelfs bij dag. Soms hoort men een knalletje als een nieuwe vlam ontbrandt. De kleur wordt afwisselend opgegeven als geel, rood of blauw.
Waaruit bestaan die geheimzinnige vlammetjes? Niemand heeft nog het gas kunnen opvangen dat hier ontbrandt. Men heeft gedacht aan fosforwaterstof, dat uit zichzelf aan de lucht ontvlamt; het schijnt dat een mengsel van PH, met H₂S zonder rookkringen en zonder geur ontbrandt en dus het natuurverschijnsel tamelijk goed nabootst. Dergelijke gassen kunnen stellig ontstaan door ontbinding van rottende stoffen. De waargenomen vlam is een vorm van hemiluminescentie en haar lage temperatuur is er een die bij tal van dergelijke reakties voorkomt.
Het vlammende wiel
,,Mijn moeder was een doodeerlijke vrouw" zei jachtopziener Frits Boerkamps uit de Peel. ,,Als ze iets beweerde, dan was het wáár. Zij woonde in de Zeilberg onder Deurne en diende daar bij een boer die achteraf in de Peel aardappelen had geteeld op een stuk grond". ,,De boer haalde ze met de riek uit de grond, en ik," zei m'n moeder, ,,moest ze oprapen. Daar waren wij mee bezig, toen de boer tegen de avond zei: ,,Ik hou er mee op, raapte gij dé stukske nog, en dan komde ôk mér". ,,Mijn moeder haastte zich en een tijdje later ging ze recht stoan um hurre kopdoek af te doen. De schemering begon te vallen. Ze wilde net beginnen die doek los te kneupen, toen ze zag dat er iets door de struiken liep en uit het weggetje kwam. Plotseling verstijfde ze, zo schrok ze, haar handen bleven bij de knoop die ze los wou maken, de doek werd opgelicht door de haren die er stijf onder gingen staan. Want uit dat weggetje was een wiel aan komen rollen, een vurig wiel, een brandend wiel! Met vaart rolde het vlak langs haar heen, het rolde de Peel in; de kurkdroge Peel! Zónder brand te stichten! Het duurde een hele tijd voor ze in staat was te vertrekken, zó diep was ze geschokt. Ons moeder heeft het ons vaak verteld, haar hele leven heeft ze ermee gezeten. Het was wáár!
Leo Kluytmans P 14
Vuurbol
Een verteller uit Maasbree verhaalde van een eigen ervaring.
Omstreeks 1926 - 1927 voer ik in de voorzomer reeds om drie uur 's ochtends met paard en kar naar de Peel om een vracht turf te halen. Nog erg slaapdronken legde ik me languit op de kar te rusten. Mijn paard, dat deze weg herhaaldelijk moest maken, zou zich dit keer ook wel niet vergissen. In de buurt van het Soemeer, een langgestrekt ven, gelegen tussen Helenaveen en het tegenwoordige Evertsoord, bleef het paard stilstaan. Ik werd wakker. Toen ik me oprichtte zag ik een vuurbol die er uitzag als de maan. Hij zweefde vrij, vlak bij de grond, in cirkels, omhoog en omlaag. Plotseling kwam het ding recht op mij af, dook omlaag en kwam achter op mijn kar terecht. Hoewel door schrik bevangen bleef ik toch bij mijn positieven, omdat ik bang was te verbranden. Ik pakte de laadhorren die achter op de kar tegen de staande palen stonden met een ruk omhoog en schopte het vreemde ding de kar af, in het droge gras en de hei langs de karresporen. Het paard zette zich op mijn aansporing weer in beweging en we maakten dat we weg kwamen. Ik had gedacht dat de bol, die de grootte van een hoofd had, de hei zou aansteken. Toen ik later met de beladen kar weer langs de plek van het gebeuren kwam, lette ik op of ik er iets van zou zien, maar ik vond er geen spoor van terug.
Graad Engels P 102
Gloeiende mannen
In de Peel ziet men wel eens gloeiende mannen. Ze komen van het kerkhof, doch dan zijn ze zwart en onzichtbaar, maar zoodra ze in de Peel zijn moeten ze branden. Als men hen ziet, slaat men een kruisken, om geen overlast van hen te ondervinden.
J.R.W. Sinninghe P 44
Muizen toveren
Een meisje op de lagere school in Helenaveen was door omgang met een vrouw uit de Peel, die als heks bekend stond, al vroeg bedreven in de zwarte kunst. Ze kon levende muizen maken. Dit demonstreerde ze eens op school voor de onderwijzeressen en alle kinderen. Heel de speelplaats kwam vol witte muizen te zitten. Ze hadden echter geen staartjes, haar opleiding was dus nog niet voltooid. Als ze met muizen bezig was klapte ze in haar handen, en telkens kwamen er dan meer. Zo kon ze ook vlinders maken. Haar vader, die daar erg verontrust over was, ging na overleg met de pastoor naar een klooster in Weert, waar de bekende ‘Dikke Pater’ haar door bezwering van de zwarte kunst af hielp.
Graad Engels. P 77
den Dolenden Ridder vanaf de maaskant in het moeras gedreven.
De weg van Meijl op Seven is de weg van kronkelingen, ellende en dood. Als ge dien weg overmoet, voorzie u dan van kruis en rozenkrans. Want daar waart de schim rond van den Dolenden Ridder.
Op klare dagen en heldere nachten zult ge hem niet zien. Maar als in sombere nachten de mist strijkt over het Peelvlak, of als des nachts de regenvlagen woeden, dan voert hij u van den weg af. Dan is 't of zijn geest een noodkreet slaakt over het moeras.
Even hoorbaar in de verte klinkt die soms over de vlakte. Die stem verlokt u tot hulpbetoon. Laat U niet verleiden door dien klaagtoon? Want zijt ge eenmaal afgeweken van den weg, dan klinkt de klacht steeds verder. Ongemerkt betreedt ge het Dolle Moer dat onder uw voeten telkens wegzinkt, totdat het tenslotte over uw enkels heensluit. Dieper, al dieper, zinkt ge dan weg totdat het u in zijn boezem wegzuigt. De verstikkingsdood is dan uw einde en geen sterveling zal uw lijk vinden in het Dolle Moer. Dat is het werk van de schim van den Dolenden Ridder, die voor eeuwen zelf zijn graf vond in de Peel.
Wilt ge weten hoe dat kwam? Luister dan:
Vanaf den Maaskant had hem de rooflust over den Peelbaan gedreven. Zoo kwam hij met zijn makkers aan de overzijde op den Brabantschen zand en brandschatte er in den donkeren nacht de Peelboertjes. Maar dezen bliezen alarm op vlierstokken en brobbelskannen en ze staken een turfmijt in brand om de omgeving te wekken. Zoo begreep ieder waar het gevaar dreigende was. Van alle kanten kwam het volk gewapend met vlikschuppen*), turfspaaien en dorschvlegels opdagen. De ridder met zijn mannen kreeg het al gauw te benauwd tegen de overmacht. Een wilde vlucht in den donkeren nacht in de richting van het Peelvlak ontstond.
Het landvolk achtervolgde den troep. En menig soldaat liet onderweg zijn leven onder de slagen der boeren. Telkens slonk het troepje. Tenslotte bleef nog alleen de ridder met zijn schildknaap over. Deze galloppeerden in woeste vaart over het Dolle Moer. Aan de overzijde zijn ze nooit gekomen. Met het gestolen goud zijn ze verzonken in het moeras. Nog heden ten dage heet de buurtschap waar ze roofden „De Schelm".
Sindsdien is de weg van Meijl op Seven niet veilig meer op mistige dagen en in donkere nachten. De wraak van den ridder lokt dan de reizigers op 't dwaalspoor. Wie meelij koestert met zijn angstkreet, zinkt, evenals hij voorheen, weg in de onbegaanbare moerassen. Maar eenmaal zal de tijd komen dat men den ridder met zijn schatten en zijn gouden sabel wedervindt. Dan zal de weg van Meijl op Seven weer veilig zijn als voorheen. Want dan zal het Dolle Moer uitdrogen en begroeien. Hij, die den schat vindt zal rijk zijn als niemand rondom de Peel!
J.R.W. Sinninghe, P 67
De Romein begraven op de Schatberg
Net voor de vondst van de beroemde gouden helm van Helenaveen noteerde landmeter A.F. van Beurden het volgend op uit de mond van een boer in de buurt van de Schatberg (Sevenum):
“Ze zullen zoeken, maar ook niets vinden. Want in dezen Schatberg is veel gezocht, getuige de groeven in de flanken en de gaten in den top. Een officier van hooge komaf ligt hier begraven, hij heeft zijn gouden degen naast zich liggen en een schat, dien hij moest bewaren. Hij sneuvelde hier, hoe dat weet men niet, maar werd door zijn volgelingen hier in de buurt begraven. Ook dezen volgden hem echter in den dood. En aldus ligt hij hier te wachten.”
A.F.van Beurden. Buiten, 30 april 1910
zie ook: een Romein komt om in de Peel
Bronnen
Leo Kluytmans - Spokerijen in de Peel 1975
Graad Engels - Det dank'tich d'n duvel, volksverhalen tussen Peel en Maas 1977
André Vervuurt - Helenaveen van Boven tot Koningslaan
Sinninghe, J.R.W. - Noord-Brabantsch sagenboek 1933
A.F.van Beurden - Limburgsche Sagen en Legenden in: Buiten 30 april 1910 (4e jrg.), nr. 18, pag. 207
A.F. van Beurden - De Limburgsche en Brabantsche Peel [1919]
Prof, Dr. M. van Minnaert - Natuurkunde van het vrije veld (1974)
Jan van Woezik 11 augustus 2023