Geert Schonewille
GEERT SCHONEWILLE
Geert Schonewille maakte de oorlog mee als kind: toen Helenaveen bevrijd werd was hij slechts tien jaar oud. Naar de oorlog gevraagd verwijst hij graag naar anderen: “die kan beter praten over de oorlog, beter dan ik.” Desgevraagd heeft Geert toch bijzondere verhalen te vertellen: zijn ouderlijk huis bood onderdak aan een keur van gasten gedurende de oorlogsjaren.
Joodse onderduikers
Geert Schonewille was nog maar een kleine jongen toen aan het begin van de oorlog de eerste onderduiker in huis kwam. De Joodse huisraadverkoper Winter had uit Duitsland moeten vluchten en kwam via Venlo in Helenaveen terecht. Hij vond onderdak bij de familie Schonewille; zijn dochters Esther en Ruth werden elders in het dorp ondergebracht.
Winter werd opgevolgd door opperrabbijn Jaap Soetendorp uit Amsterdam, de vader van de bekende rabbijn Abraham Soetendorp. Soetendorp was maar weinig op zijn onderduikadres: hij was veel onderweg om spreekbeurten te geven. Na enkele maanden trok hij weer door, want te lang op één plek blijven was gevaarlijk. Zijn plaats werd algauw ingenomen door Wim van Beets en diens echtgenote.
Van Beets was redacteur van het anti-nationaalsocialistisch gezinde opinieblad De Haagsche Post. De onderduikers konden zich bij de familie Schonewille redelijk vrij bewegen: ze verbleven gewoon in huis. Wel werd de familie soms gewaarschuwd als er razzia's waren. Voor het geval dát waren er schuilplaatsen aanwezig: men kon boven de slaapkamers op de vliering schuilen, en er was een hol gemaakt onder de grond achter in de hei.
Spannende momenten
Dat de onderduikers zich bij de familie Schonewille niet echt hoefden verstoppen, betekent niet dat er geen spannende momenten waren. Geert Schonewille herinnert zich nog goed die keer dat zijn vader achter in de hei met een aantal Joodse mannen turfbulten aan het maken was: “Toen kwamen er Duitsers, die waren op zoek naar een piloot, achter de Julianahoeve.” Er was een Engelse jager neergestort, en de Duitsers waren op zoek naar bemanningsleden. “Toen mijn vader bezig was die turf op te tassen kwamen de Duitsers vragen of hij die piloot niet gezien had. Wij hadden van die hooiruiters en daar staken ze met de gaffel onderdoor.” Vader Schonewille wist zich goed te houden en bleef stoïcijns turf stapelen, alsof er niets aan de hand was. De Joodse mannen waren ongezien onder de turf weggekropen...
Door de ogen van een kind
Als kleine jongen kreeg Geert Schonewille het gevaar van dit soort situaties uiteraard nog niet mee. Een neergestort vliegtuig was voor hem en zijn leeftijdsgenoten intrigerend. Het neergestorte vliegtuig achter de Julianahoeve bleef lang liggen: “Wij gingen daar vaak heen. Ik heb daar nog ’n ketting gevonden, die ik kon gebruiken als fietsketting. Dat was staal. Een vleugel was afgebroken, die lag in de wiek. De romp was nog helemaal heel. De cockpit was helemaal uitgebrand, de piloot zat er nog in, helemaal verbrand. Je kon niet meer zien dat het een mens was. ’n Oom van mij – ome Gerrit – heeft die daar ergens begraven, vlakbij het vliegtuig. Die wou niet hebben dat wij daar telkens bij uitkwamen.” Ook achter de Willem III Hoeve lag een vliegtuig. Het materiaal daarvan werd door de jongens handig hergebruikt: “we hebben van een tank nog een boot gemaakt. Dat was aluminium.”
Met 38 man in één huis
In september 1944 werd Griendtsveen door de Duitsers geëvacueerd. De inwoners verspreidden zich over de omliggende dorpen en veel ervan kwamen terecht in Helenaveen. De familie Schonewille had kort in Griendtsveen gewoond en kende er nogal wat mensen. Huize Schonewille was dan ook een logisch toevluchtsoord. Kort daarna, in oktober 1944, werden de 'bruikbare' mannen door de Duitsers opgepakt en als dwangarbeider naar Watenstedt gevoerd. Er moest een plaat voor het raam gezet worden met daarop geschreven het aantal mensen dat in het huis was achtergebleven. Op een gegeven moment waren dat er maar liefst 38!
Deze grote groep mensen maakte angstige momenten mee: toen er op de boerderij geschoten werd met granaten kroop men bij elkaar: “Toen hebben we met z’n allen in één kamer gelegen met het hoofd tegen de muur. We hadden daar van alles: kussens, tassen, om nog een beetje makkelijk te kunnen liggen.” Tegen de buitenmuur was zand aangebracht ter bescherming. Al gauw werd ook Helenaveen geëvacueerd.
Pepermunt van de Duitsers, chocola van de Engelsen
Na een aantal dagen in het kamp in de Mariapeel trok de familie Schonewille door naar Sevenum, dwars door de Peel: “Ik had een touw om mijn nek, met wat pannen. De ander een kinderwagen met een kind en van alles erin.” Eerst werd men opgevangen in het gemeenschapshuis; daarna werden de families bij boeren ondergebracht. De Schonewille's kregen onderdak bij de Van Enckevorts, in een kippenhok met een vloer erin. De kleine Geert moest er de koeien hoeden.
Vanaf hun evacuatie-adres zag de familie Schonewille de Duitsers wegtrekken en de Engelsen komen: “Toen ik op 7 november jarig was, kreeg ik pepermunt van de Duitsers. Ons Annie verjaarde op 20 november en die kreeg kwatta van de Engelsen.”